MEDEDEELINGEN OVER HET WERK GODS IN ONZE DAGEN.

 

LONDEN. - Voor eenigen tijd had er in Londen eene vergadering van 5 à 600 jongbekeerden plaats, die bijeengekomen waren om gezamenlijk God te bidden en elkander hunne ervaringen mede te deelen. In het voorgebed zeiden zij onder anderen het volgende:

"Wij zijn slechts zuigelingen, maar wij verlangen op te wassen door uwe genade; wij weten dat Gij bereid zijt om ons te geven wat wij vragen. O Heer! het is eene heerlijke zaak U te kennen en het is nog heerlijker U lief te hebben. Ik ben een groot zondaar, maar ik kan U loven voor wat Gij aan mij gedaan hebt. O ik dank U, dat ik U mijn hart heb gegeven. Mogen wij allen ondervinden dat Gij dezen avond in ons midden zijt; mogen onze harten overvloeijen van lof en dank voor al wat Gij voor ons gedaan hebt. Leer ons, ons op U te verlaten, want wij weten dat zoo wij op ons zelven betrouwen, wij moeten vallen. Behoed ons voor de verleidingen van de wereld, behoed ons, o Heer Jezus, geef ons kracht om voort te gaan. Gij weet hoe wij dagelijks verzocht worden, dat de vrienden van Satan rondom ons zijn in onze werkplaatsen, geef ons woorden om tot hen te spreken. Gij o Heer hebt mij gezocht, zoek ieder die dezen avond hier is, indien er iemand is die belijdt U te kennen en U evenwel niet bezit, o breng er hem dan nu toe."

Hierop verhaalden velen hunne bekeering. Een arme knaap sprak het volgende: - Geprezen zij de Heer voor hetgeen Hij aan mij gedaan heeft. Sommige van mijne vrienden noodigden mij dikwijls uit om naar de kerk te gaan, maar ik wilde niet. Verleden Zondag avond sprak Richard Weaver in Victoria Theatre, daar ging ik heen, niet om iets goeds te hooren, maar omdat ik veel van hem gehoord had en hem gaarne wilde zien; maar God deed de woorden in mijn hart dringen en nu kan ik zeggen dat al mijne zonden vergeven zijn. Ik word den geheelen dag vervolgd; ik spreek tot mijne kameraden over hunne zielen, ik kan mij niet inhouden; maar dikwijls moet ik mij doof en stom houden en God smeeken om over mijnen mond te waken. Moge ik mij het Evangelie van Christus nooit schamen".

Een jonge man, wiens gelaat een diep gevoel van dankbaarheid jegens God uitdrukte, zeide: "Er is nooit grooter zondaar geweest dan ik ben. Zeven jaren ben ik op zee geweest en heb mij aan allerlei slechtheid overgegeven. Eens op eenen Zondag verliet ik mijn huis om naar Westminster te gaan, maar tegen mijn voornemen in, ging ik naar Surrey Theatre. "Mr. Carter preekte. Terwijl ik daar was rezen mijne zonden voor mij op. Ik was in grooten nood, maar ik werd op Jezus gewezen. Ik zag Hem, ik zag zijne wonden, en tien minuten daarna waren al mijne zonden vergeven. Ik gevoel dat ik nu naar den hemel ga, evenwel niet om iets dat in mij is, maar door zijn kostbaar bloed. Ik liep naar huis om mijne vrouw te vertellen wat God voor mij gedaan had. Zij zeide: "Zijt gij naar Westminster geweest?" Ik antwoordde: Neen, de Heer zij geprezen, ik ben naar eene betere plaats geweest. Ik heb nu geen lust meer om te drinken. Mijne lieve vrouw is hier en kan u verhalen hoe ik veranderd ben."

Een ander zeide: " Twee jaren geleden was ik een afvallige. O het is moeijelijk om weder terug te keeren, maar God heeft mijn afval vergeven. Nu heb ik Christus in mijn hart. Ik was een heilige des Zondags en een dienaar des duivels des Maandags. Eenige Zondagen geleden predikte Mr. Carter in Surrey Theatre. Dien avond was ik zeer ongelukkig. Ik bad toen ik t'huis kwam, maar kreeg geen licht. Een of twee dagen daarna vraagde een jonge man, die met mij werkt, om met hem naar eene bidstond te gaan. Ik ging, en toen ik de deur binnen trad, besloot ik die plaats niet te verlaten, voor dat ik ontvangen had, wat mij ontbrak. Ik viel op mijne knieën en de Heer zij geprezen, Hij sprak dien avond vrede tot mijn hart."

Een arme jongen stond toen op; hij was ook in eenen schouwburg bekeerd. "Ik werk met mijnen vader," zeide hij "en ik heb mijnen Bijbel op eene plank in de werkplaats. Vader was gewoon te vloeken wanneer hij er mij in zag lezen; hij was ook dikwijls dronken en dan moesten wij zonder avondeten naar bed. Maar God heeft mijne gebeden en die van mijnen broeder verhoord en nu is hij niet meer dronken en nu krijgen wij ons avondeten, avondeten in onze harten en op de tafel. God heeft mij geholpen om mijne zonden ten onder te houden. Ik raad u allen aan tot den troon der genade te gaan; hoe meer wij daar verschijnen, hoe veiliger wij zijn."

Eene arme vrouw stond op: "Ik kan den Heer danken voor hetgeen Hij aan mij gedaan heeft, en ik wilde de heeren bedanken, die de schouwburgen geopend hebben om er te prediken. God redde mijne ziel in eenen schouwburg, en Hij heeft niet alleen mijne ziel gered, maar hier is mijn man, Hij heeft zijne ziel ook gered, zijn naam zij geprezen. En Hij heeft niet alleen de ziel van mijnen man gered, maar hier is mijn eenige zoon, zijne ziel is ook gered, en zijne vrouw, hare ziel is ook gered, en hier is mijne buurvrouw, Hij heeft ook haar gered. Zijn heilige naam zij geprezen."

De plaats ontbreekt ons om nog van anderen te spreken, die allen het gezegende van de schuldvergeving betuigden.