De begrafenis van den Moorman.

 

Zoolang er leven is, is er hoop, hoe ziek de patient ook zijn moge; en de verontruste vrienden zullen natuurlijk alle mogelijke geneeskundige hulp aanwenden. Wanneer de zieke echter gestorven is, dan moet de begrafenis plaats hebben; eene stad vol geneesheeren kan dan niets meer doen. In dit licht beschouwt de Schrift den geestelijken toestand van den mensch; - dood in zonden en misdaden.

Een Moorman van groot aanzien in de wereld reisde door eene woestijn; hij had aangebeden in de stad Gods. Indien ergens dan had hij in die stad, zoo vol leeraars, zijn geestelijken toestand moeten leeren kennen; doch hij keerde terug gelijk hij gekomen was. Maar in de woestijn zou hem zijnen toestand bekend gemaakt worden. Hij las de plaats in Gods Woord, waar de profeet Jesaja den aanbiddelijken Zaligmaker beschrijft: "Hij is gelijk een schaap ter slagting geleid; en gelijk een lam stemmeloos is voor dien, die het scheert, alzoo doet hij zijnen mond niet open. In zijne vernedering is zijn oordeel weggenomen; en wie zal zijn geslacht verhalen? want zijn leven wordt van de aarde weggenomen." Op dien oogenblik zond de Geest Gods zijnen dienstknecht Filippus, om vrede aan zijne verontruste ziel te schenken.

Filippus opende zijnen mond, en verkondigde hem uit Jes. 53 Jezus. In dien tijd nu toonden de dienstknechten Gods duidelijk aan, dat, indien Christus voor allen stierf, allen gestorven waren. Wat konden de leeraars in Jeruzalem voor een doode doen? wat kon de wet voor een doode doen? Even zooveel als een dokter voor een lijk kan doen. De dood van Christus heeft getoond, dat de toestand van den mensch onverbeterlijk is. Maar wat heeft God in zijne oneindige genade voor doode, verloren zondaars gedaan? Hij gaf zijnen Zoon om voor hen te sterven, om hunne plaats in den dood in te nemen, opdat Hij de eerstgeborene uit de dooden zou zijn; opdat Hij uit de dooden zou opstaan en het begin eener nieuwe schepping zou zijn, in welke dood noch zonde meer gevonden wordt.

Ja, de mannen Gods in die dagen predikten den dood van Christus als den dood des menschen voor God; en de opstanding van Christus als het leven - het eenige leven van iederen geloovige in Christus. Zoodra nu iemand in Christus geloofde, was hij gestorven, daar Christus voor hem gestorven was; en werd hij begraven. De Heer Jezus leert bepaaldelijk zijnen discipelen, dat zij ieder, die geloofde, zouden begraven. Op den Pinksterdag geloofden er 3000, en terstond werden er 3000 begraven dienzelfden dag.

Zoo was het ook bij den Moorman. Zoodra hij geloofde, stond hij op, en zeide: "zie daar water, wat verhindert mij gedoopt te worden?" Hoe eenvoudig is dit. Hij had geleerd, dat hij een doode zondaar was, en wat zou nu zijne begrafenis in den weg staan? De wijze, waarop deze geschiedde, wordt ons dus beschreven: "Zij daalden beiden af in het water, zoo Filippus als de kamerling, en hij doopte hem." Dit wil zeggen, hij begroef hem in het water, als een dood zondaar, een beeld van den dood en de begrafenis van Christus. En daarna kwam hij uit het water, en reisde zijnen weg met blijdschap. Filippus ging niet in het water om den zwarten man wit te maken, maar om hem te begraven. Het water van den doop is niet om de eene of andere deugd of genade in den dooden zondaar te bewerken, ook niet om hem van zijne zonden te wasschen; neen! het is eenvoudig het zinnebeeld van den dood, de begrafenis en de opstanding van Christus, en toont ons zeer treffend, hoe God op iederen geloovige ziet als gestorven, begraven en opgestaan met Christus. Dit wordt ons duidelijk gezegd in Rom. 6: "Of weet gij niet, dat zoo velen als wij in Christus Jezus gedoopt zijn, wij in zijnen dood gedoopt zijn? Wij zijn dan met hem begraven, door den doop in den dood, opdat, gelijkerwijs Christus uit de dooden opgewekt is, tot de heerlijkheid des Vaders, alzoo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden. Want indien wij met hem ééne plant geworden zijn in de gelijkmaking zijns doods, zoo zullen wij het ook zijn in de gelijkmaking zijner opstanding."

Is het niet eene groote genade, dat deze hoogst belangrijke waarheid van den dood en de opstanding zoo duidelijk in den doop wordt voorgesteld? Het is dan ook geen wonder, dat de duivel elke poging aanwendt om het gebruik van dit treffende zinnebeeld te doen verwaarloozen. Het geeft zulk eenen vasten vrede aan de ziel, wanneer het eenmaal verstaan wordt. Veronderstel, er is iemand die denkt, dat hij om een christen te worden, zijne oude natuur moet verbeteren. Welk eene teleurstelling zal hij ondervinden! Welke twijfelingen en duisternis, eindigende in eigengeregtigheid, ongeloof of wanhoop! Welnu welk eene verlossing is het voor zulk eenen de waarheid te zien, zooals die in Christus is; en zich op eens vol vreugde te onderwerpen aan de begrafenis van den ouden mensch! Dat is, aan het feit, dat hij geheel geoordeeld, verdoemd en gestorven is in den persoon van Jezus op het kruis. O, wonder boven alle wonderen! "gestorven met Christus;" "begraven met Christus;" "opgestaan met Christus." Gelooft gij dit met uw gansche hart, waarde lezer? Is Jezus aldus aan uwe ziel geopenbaard?

Indien ja, welnu, wie zal u dan verdoemen? Gij gelooft, dat uwe zonden op Christus gelegd zijn, en dat Hij ten gevolge daarvan de bitterheid des doods heeft gesmaakt; ja, wat meer zegt, gij gelooft, dat zijn dierbaar ligchaam, hetwelk alleen voor de zonden van anderen kon sterven, in het graf gelegd, begraven is, en dat God Hem uit de dooden opgewekt en in de heerlijkheid ontvangen heeft. De heerlijkheid Gods stralende van het aangezigt van den verhoogden Jezus, toont duidelijk aan: dat uw oordeel, eenmaal op Hem gelegd, is voorbijgegaan, voor altijd voorbijgegaan. Dierbare Jezus! Goddelijke, heilige Plaatsvervanger! Gods toorn zal nooit meer op U gelegd worden; Gij kunt niet wederom geoordeeld worden. Gij zijt onze veiligheid. U zij alle heerlijkheid en eer! - Indien wij dit gelooven, dan geven wij vol vreugde ons zelven, om in het water - het zinnebeeld van den dood - begraven te worden. Welk eene verlossing! Hier houden alle pogingen om den zwarten man te wasschen op. Ik zie nu op mijzelven, als eene zwarte doode massa van zedelijke verdorvenheid, geheel onbekwaam om verbeterd en enkel geschikt om begraven te worden. Alzoo eindigt de toestand van den mensch in het vleesch voor God. Hier eindigt het oude eigen ik, het kind van Adam. De eerste mensch zondigde, en door de zonde kwam de dood; en de dood ging door tot alle menschen, omdat allen gezondigd hebben. De Heer van den hemel daalt neer, neemt eene menschelijke gedaante aan, ondergaat het oordeel des doods en draagt den vloek in zijn eigen ligchaam op het hout. De geloovige gaat uit deze oude wereld van zonde, duisternis en dood over in de nieuwe schepping van regtvaardigheid, licht en eeuwig leven. De dood van Christus is het einde van de oude en zijne opstanding het begin van de nieuwe wereld.

Alzoo is de geloovige door den doop begraven. Het gaan in het water stelt den dood en de begrafenis van Christus, het oordeel en het einde van het eigene ik voor; en het opstaan uit het water zijne heerlijke opstanding in Jezus, het begin der nieuwe schepping. Waarde lezer! zijn al deze dingen alzoo met u geschied? Zijn alle dingen nieuw voor u geworden? Laat geene onzekerheid hieromtrent in uw hart toe. De Heer Jezus zegt: "Voorwaar, voorwaar zeg ik u: die mijn woord hoort en gelooft in Hem, die mij gezonden heeft, heeft het eeuwige leven, en komt niet in het oordeel, maar is van den dood overgegaan in het leven " (Joh. 5 : 24).