God in alle dingen.

 

Er is geene omstandigheid in het leven eens christens, hoe klein zij ook zijn moge, waarin God zijne hand niet heeft. Geen haar valt van mijn hoofd zonder den wil van mijnen hemelschen Vader. Geene moeijelijkheid, geen strijd, geen lijden komt over mij zonder den wil van God. Hij heeft mij lief, en daarom leidt Hij de omstandigheden mijns levens tot mijn nut en zijne verheerlijking. Welk een troost in de verzoekingen op onze reis! God in alle dingen te zien doet de vervelende eentoonigheid van ons dagelijksch leven verdwijnen, en verwekt de grootste belangstelling in de geschiedenis van iederen dag.

Het boek van Jona stelt deze waarheid zeer duidelijk aan het licht. Wij leeren daar, dat geen ding voor den christen toevallig is. In de geschiedenis van Jona zien wij in de gewoonste dingen en in de eenvoudigste omstandigheden de tusschenkomst Gods. Gedurig vinden wij de woorden: "De Heer beschikte." Hij bestuurde den weg en het lot van Jona.

In het eerste hoofdstuk lezen wij, dat de Heer eenen grooten wind op de zee wierp; en deze storm zou eene ernstige stem in het oor van den profeet geweest zijn, indien hij opmerkzaam geluisterd had. Ongetwijfeld waren de heidensche schepelingen reeds dikwijls in een' storm geweest; voor hen was dit niets nieuws, niets bijzonders; het was eene omstandigheid, die tot de gewone ondervindingen van den zeeman behoort; doch er was iets bijzonders en buitengewoons in dien storm voor ééne ziel op het schip. En daarom moesten de schepelingen te vergeefs trachten den storm te bedwingen, totdat die ééne de stem des Heeren had verstaan.

God sprak dus in dien storm tot Jona. Hij wilde hem door dien storm tot zichzelven brengen. Jona verstond eindelijk die stem, en werd in de zee geworpen. En toen? God beschikte eenen grooten visch. Een groote visch nu, was niets bijzonders, want er zijn er velen in de zee; maar voor Jona was het iets bijzonders. God beschikte dien visch voor Jona om hem te redden. God sprak dus zoowel in dien storm als in dien visch. Hij was het, die in beiden zijne hand had en Jona's weg bestuurde.

Ditzelfde zien wij in het vierde hoofdstuk. De profeet zit tegen het oosten van de stad. Hij is in toorn ontstoken, dat de Heer de stad niet verdelgt; hij murmureert en is ongeduldig; hij wenscht, dat zijne ziel van hem zal genomen worden. Het scheen, dat hij de les vergeten had, die God hem in de drie dagen, die hij in de diepte doorbragt, geleerd had; en daarom moest er een nieuwe bode tot hem gezonden worden. "En de Heer beschikte een' wonderboom." Op zichzelf was er niets buitengewoons in een' wonderboom; velen mogen duizend wonderboomen zien en zich onder hunne takken neêrzetten, zonder er iets buitengewoons in te zien. Doch de wonderboom van Jona was, gelijk vroeger de groote visch, een bode Gods voor den profeet; hij was een schakel in de rij der omstandigheden, door welke hij wandelen moest. Jona nu verblijdde zich zeer over den wonderboom. Eenige oogenblikken vroeger verlangde hij te sterven; doch zijn verlangen was het gevolg van ongeduld en verdriet, en geenszins de heilige wensch om te sterven en voor eeuwig te rusten. Het lijden van den tegenwoordigen tijd, meer dan het geluk van de toekomst deed de wensch om te sterven in hem ontstaan. Zoo gaat het dikwijls. Wij verlangen dikwijls van het lijden verlost te zijn, doch als dit lijden voorbij is, is ons verlangen gestild. Indien wij naar de komst des Heeren verlangen, dan zullen de uitwendige omstandigheden geene verandering doen ontstaan. Wij zullen dan evenzeer in dagen des voorspoeds en der rust verlangen heên te gaan, als in dagen van lijden en zorgen. Toen Jona onder de schaduw van den wonderboom zat, dacht hij er niet aan, om te sterven. De wonderboom maakte den waren toestand zijner ziel openbaar, toen hij zeide: "Nu dan, Heer! neem toch mijne ziel van mij; want het is mij beter te sterven dan te leven." De Heer kan een wonderboom tot een werktuig maken, om de geheimen van het menschelijke hart te openbaren. Voorwaar, de christen kan zeggen: God is in alle dingen. In het loeijen van den storm en in het groeijen van den wonderboom werd de stem des Heeren vernomen.

Doch de wonderboom was slechts een schakel in den keten; want "de Heer beschikte eenen worm;" en deze worm, hoe onbeduidend hij ook zijn mogt, was evenwel een even ernstige bode Gods, als de "sterke wind," en de "groote visch." Een worm kan wonderen doen, als hij door God gebruikt wordt. Hij deed Jona's wonderboom verdorren. De onbeduidendheid van den bode verheerlijkt te meer de groote magt van onzen Vader. Hij gebruikt een' worm en een' sterken storm om zijn doel te bereiken. Het geestelijk gemoed ziet God in alle dingen. De worm, de wonderboom, de groote visch en de storm zijn allen werktuigen in de hand Gods. Wie zou gedacht hebben, dat een worm en een stormwind middelen konden zijn, om een werk Gods te volbrengen? Doch zoo was het. Groot en klein zijn woorden bij den mensch in gebruik, doch bestaan bij God niet. Jehova telt de menigte van sterren, en bemoeit zich te gelijker tijd met eene musch, die ter aarde valt. Hij kan den wind tot zijnen weg, en een gebroken hart tot zijne woning maken.

De geloovige mag daarom niets als toevallig aanzien, want God is in alle dingen. Hij moge door dezelfde omstandigheden te gaan, en dezelfde verzoekingen te verdragen hebben, als andere menschen; hij heeft in allen de hand Gods te zien; hij moet zoowel in de onbeduidendste als in de treffendste gebeurtenissen zijns levens de stem Gods vernemen. Dat geve de Heer ons allen door zijne genade te verstaan!