Aldus vroeg zich een ernstig geleerde af, en zeide tot zichzelf: "Goede menschen kunnen den Bijbel niet uitgevonden of verzonnen hebben, want goede menschen liegen niet; en zij zouden gelogen hebben, wanneer zij den Bijbel uit zichzelf geschreven hadden, en daarbij dan wel duizendmaal hadden gezegd: "En God zeide!" - "En de Heer zeide." Doch … booze menschen zouden den Bijbel niet hebben kunnen of willen schrijven, want zij haten den Bijbel, die hun streven en trachten, hun doen en laten veroordeelt, en hun het eeuwig oordeel als hun zekere toekomst aankondigt. Nog minder kan Satan, of een booze engel of booze geest, de uitvinder zijn van den Bijbel, want Gods heiligheid en wijsheid wordt er op heldere wijze in ontvouwd, en het oordeel uitgesproken over de afgevallen engelen. Dus moet de Bijbel zijn, wat hij ook van zichzelf beweert: Gods Woord."
Deze juiste overweging bracht dezen geleerde tot bekeering en tot onderwerping aan het gezag des Woords.