Als de grond zacht is, is het tijd om te zaaien; als de tak buigzaam is, kan hij het best gebogen worden; als de vloed nog slechts een beek is, kan hij 't gemakkelijkst worden gestuit of geleid. Begint daarom de opvoeding uwer kinderen van de vroegste jeugd af. Hoe langer gij het uitstelt, des te moeilijker zal het u vallen. Hoe eer gij begint, des te beter zal het voor u en voor uw kinderen zijn.
Prent uw kinderen vroeg in, u onmiddellijk en zonder tegenspreken te gehoorzamen. Dit zal u en hun veel verdriet besparen. Hebben zij eenmaal gehoorzaamheid geleerd, dan zullen zij er zich in verblijden. (Spr. 22 : 6; Kol. 3 : 20; Efez. 6 : 1-3.)
Verbiedt hun niet te veel, maar zorgt, dat, hetgeen gij eenmaal verboden hebt, ook gelaten wordt. Te veel verbieden maakt de kinderen ongehoorzaam; want wij moeten nooit vergeten, dat kinderen kinderen blijven, en blijven moeten. Zij kunnen niet altijd rustig en stil zijn, maar moeten vroolijk kunnen zingen en springen. Stoort daarom hun spelen niet, omdat het u aangenamer is, dat er voortdurend stilte in de kamer heerscht.
Geeft hun nooit iets, waarom zij dwingen.
Dreigt zelden, maar houdt altijd woord.
Belooft niets zonder zeker te zijn, dat gij het kunt nakomen. Uw kinderen moeten u kunnen vertrouwen. Wanneer gij echter gedurig dingen belooft, die gij toch niet kunt geven, of met straffen dreigt, die gij toch niet kunt toepassen, dan zullen zij spoedig bemerken, dat gij uw woord niet houdt. Vertrouwen is een van de hoofdvereischten eener goede opvoeding. Is vertrouwen aanwezig, dan gaan alle dingen veel beter en gemakkelijker.
Prent hun daarom ook vroeg in, om altijd, en bij elke gelegenheid, de waarheid te spreken. Indien gij hun toestaat, in kleine dingen onwaar te zijn, dan zullen zij het spoedig in groote dingen óók zijn, en dan verliezen zij weldra alle achting voor de waarheid. Maar om dit bij uw kinderen te kunnen bewerken, gevoelt gij heel goed, dat gijzelf in de allereerste plaats waar moet zijn. Uw kinderen moeten u tot voorbeeld kunnen nemen.
Straft uw kinderen altijd, wanneer zij met bewustzijn u ongehoorzaam zijn. Schrikt niet terug voor kastijding, maar gebruikt de roede, waar die noodig is. (Spr. 13 : 24; 22 : 15.) Denkt aan Eli, hoe hij zichzelf, zijn zonen, ja, geheel Israël, in ellende bracht, doordat hij zijn zonen niet eens zuur aankeek. Maar denkt bovenal aan de handelwijze van den hemelschen Vader, die ook kastijdt, en die iederen zoon, dien Hij liefheeft, geeselt. (Hebr. 12.)
Straft echter niet, wanneer gij boos zijt. Weest kalm en ernstig. Zijt gij boos, wacht dan, want anders straft gij te vlug, te hard en te veel. (Spr. 14 : 29; 16 : 32.)
Wanneer gij kastijdt, gebruikt geen wreede straffen. "Neemt de roede," zegt Salomo, "en gij zult zijn ziel van de hel redden." (Spr. 23 : 14.) Het gaat dus om het behoud van het kind; lichamelijk en geestelijk. Ge moet dan ook de roede biddend gebruiken. Ik zou willen zeggen: "Gebruikt ze, maar bidt God, dat Hij ze zegene." - Een kleine jongen had gestolen en gelogen. Zijn vader liet hem tot zich komen, sprak met hem over de grootheid van zijn zonde en over de noodzakelijkheid om hem te straffen; hij bracht hem onder 't oog, dat de gevolgen van zijn schuld veel ernstiger waren dan alle bestraffing. Daarna kastijdde hij hem. Dit werd voor het kind gezegend, dat van dit oogenblik af geen leugen of bedrog te baat nam. Harde woorden en slaan zouden dit zeker niet uitgewerkt hebben. (Efez. 6 : 4.)
Weest niet onrechtvaardig in uw straffen. Vele ouders kastijden hun kinderen, wanneer zij het een of ander gebroken hebben, maar niet, wanneer zij b.v. gelogen hebben. Dit is niet alleen onrechtvaardig, maar ook voor het zedelijk welzijn van het kind allernadeeligst. Daardoor toch krijgen zij den indruk, dat het breken van een schoteltje grooter kwaad is dan liegen!
Geeft vooral acht met wien uw kinderen omgang hebben. "Die met de wijzen omgaat, zal wijs worden; maar die der zotten metgezel is, zal verbroken worden."
Leert uw kinderen vroeg nuttig bezig te zijn. "Luiheid is des duivels oorkussen." (Zie Spr. 10 : 4; 18 : 9; 19 : 15.) Hebt daarom een gedeelte van uw tijd voor uw kinderen over. Spreekt, leest, speelt en werkt met hen. Dan zullen zij gaarne bij u zijn, en gij zult op hun karakter en op hun neigingen invloed kunnen uitoefenen.
Tracht niet uw kinderen in een hoogeren stand te brengen dan gij zelf zijt. Daardoor streelt gij hun en uw ijdelheid, en voert gij uw kinderen naar het verderf. Zij behoeven daarom niet dom te blijven; neen, waarlijk niet! Laat hen zóóveel leeren, als gij kunt; maar laat ze blijven in den stand, waarin gij zijt. Wil God ze later, vanwege een bijzonder talent, een andere plaats in de maatschappij geven, dan is dit goed, en mag dankbaar worden aanvaard; maar streeft gij er niet naar voor uw kinderen. 't Is bovendien een ongelukkige gedachte van vele ouders, dat hun jongens, wanneer zij bijv. metselaars of schoenmakers zouden worden, minder behoeven te leeren. Wel neen! Maakt, dat zij knappe metselaars en knappe schoenmakers worden; laat ze ook hun taal, enz., goed leeren, dat kan hun immers ook in hun vak te pas komen; en als ze zoo hun best doen, besteden ze hun tijd nuttig, en zullen zich later flink kunnen bewegen, en zich in hun werkkring gelukkig gevoelen. Dit is heel wat beter, dan wanneer ze, om de ijdelheid der ouders te streelen, moeten "blokken" om iets hoogers te worden.
Leert uw dochters het huishouden. Dáár is de plaats der vrouw. Laten uw dochters nederig en stemmig blijven, opdat zij u kunnen helpen in den huiselijken arbeid, en niet later, wanneer zij dametjes geworden zijn, u in den weg zitten. Hoe dikwijls ook wordt door ouders de dienende stand te min geacht voor hun kinderen. En toch, hoeveel genoegen zouden zij van hen, ook voor zichzelf, hebben, wanneer zij ze opleidden tot flinke hulpen.
Moedigt uw kinderen aan om wel te doen, en toont hun uw goedkeuring, wanneer zij iets goeds verricht hebben. Misschien kunt gij met hen eens een zieke of arme bezoeken, opdat zij 't leed en de ellende zien, en zij begeerte krijgen om te helpen, terwijl het tegelijkertijd hen tot dank zal stemmen, dat zij 't zooveel beter hebben.
Staat nooit toe aan uw kind, wat gij in gelijke omstandigheden zelf niet zoudt doen.
Veroorlooft u nimmer, over iets onzedelijks te lachen, noch door een glimlach dit kwaad aan te moedigen. Want wordt dit niet in het begin en in beginsel ernstig tegengegaan, dan zullen zonde en ellende de gevolgen zijn. (Efez. 5 : 3, 11, 12.)
Laat uw kinderen nooit blijken, dat gij het in de een of andere zaak, de opvoeding betreffende, en uw kinderen aangaande, met elkander niet eens zijt. En laat hetgeen de een gezegd heeft, ook voor den ander gelden, zelfs dan, wanneer gij mocht meenen, dat het verbod niet goed is. Gij kunt later daar elkaar op wijzen, en, zoo gij tot overeenstemming komt, een volgend maal anders handelen.
Maar boven dit alles, voedt uw kinderen op voor den hemel. De Heer heeft ze u toevertrouwd, opdat gij ze tot Hem zoudt brengen. Welk een heerlijk voorrecht! Murmureert daarom nooit, wanneer gij veel kinderen krijgt; maar bedenkt, dat het schatten zijn, die de Heer u geeft; en dat het de heerlijkste en voortreffelijkste roeping is, verwaardigd te worden, vele kinderen te brengen tot den grooten Kindervriend, om ze eenmaal met u geschaard te zien rondom den troon van God en van het Lam. Spreekt daarom veel met uw kinderen over den Heer; vertelt hun van Zijn liefde en genade voor verloren zondaren; zegt hun, dat zij, om voor eeuwig behouden te worden, hun hartjes moeten geven aan dien liefderijken Jezus, die de kinderen zegende, en zeide: "Laat de kinderkens tot Mij komen, en verhindert ze niet, want derzulken is het koninkrijk der hemelen."
De opvoeding is gewis een moeilijk werk; maar in de kracht en in de gemeenschap van Hem, die ons een volmaakt voorbeeld van opvoeding gegeven heeft, wordt het moeilijkste licht. Laten wij daarom veel in Zijn gemeenschap leven, opdat onze kinderen in onze woorden en daden de liefde, de zachtmoedigheid en den ernst des
Heeren mogen kunnen opmerken en daardoor gedreven worden om dezelfde gemeenschap te zoeken, die ons zoo gelukkig maakt!
H. C. V.