Slechts mijn werk zij gedacht.

Weg en verzwonden als dauw in den morgen,
Veilig tehuis, waar mijn Heiland mij wacht; -
Zóó zij mijn scheiden van de aard en haar zwoegen.
Neen, niet mijn naam, slechts mijn werk zij gedacht.

Zal ik gemist zijn, waar anderen volgen? -
Wat ik gezaaid heb, gesterkt in Gods macht,
Wachte den maaier, dien God óók zal zenden!
Neen, niet mijn naam, slechts mijn werk blijf gedacht.

Enkel de waarheid, die God mij deed spreken,
Enkel de daad, die door mij Hij volbracht,
Blijven in aanzijn; de mensch zij vergeten;
Blijf niet mijn naam, maar mijn werk slechts gedacht.

O, als eens Jezus de Zijnen vergadert,
En Hij de kroon der getrouwen hun schenkt,
Dán zal het blijken, hoe Hij in genade
Liefdevol ook hunne namen gedenkt!

 

Vorig gedicht

Volgend gedicht