Wij wenschen een paar ernstige woorden te spreken over een onderwerp, dat wij van uiterst gewicht achten in dezen tijd. Het is: de Goddelijke algenoegzaamheid, het Goddelijk gezag der Heilige Schrift, en de dringende noodzakelijkheid om ons, in alle dingen, onvoorwaardelijk aan de leiding er van te onderwerpen.
Aldus dadelijk onze stelling onder woorden brengende, wenschen wij niet, dat onze lezers ook maar een oogenblik veronderstellen, dat we menschelijke geschriften zouden onderschatten. Mits ze op hun rechte plaats blijven. En wanneer ons gevraagd zou worden, wat hun rechte plaats dan is, zouden we antwoorden: een onderdeel van den dienst van Christus, welks doel is, de ziel in directe verbinding met het Woord van God te brengen! Indien menschelijke verhandelingen, hetzij geschreven of mondeling, dit doel niet hebben, zijn ze waardeloos voor de ziel, voor de eeuwigheid. Wij weten echter, dat God - en wel in zeer ruime mate -menschelijke geschriften gebruikt heeft en gebruikt. En daarom waardeeren wij ze meer dan wij kunnen zeggen. Wij ontvangen ze als verfrisschende stroomen van de hoofdbron, die dikwijls de geliefde schapen van Jezus op dorre plaatsen bereiken, waar ze in 't geheel geen voedsel of verkwikking hebben. We zouden hieraan nog willen toevoegen, dat wij zelden iemand ontmoet hebben, die voorgaf menschelijke geschriften gering te achten, onder het voorwendsel van niets anders te lezen dan den Bijbel, die niet oppervlakkig, bekrompen en eenzijdig was. Wij konden immers evengoed zeggen, dat we niet wilden luisteren naar wat een broeder in de vergadering tot ons spreekt, als te weigeren om te lezen, wat God door dezen heeft doen schrijven. Hoe meer wij den Bijbel liefhebben, des te meer zullen we elk werktuig waardeeren, dat de Geest gebruikt, om ons te helpen, den inhoud des Bijbels te verstaan, en naar waarde te schatten. Dikwijls is een boek of geschrift tot rijken zegen voor de ziel geworden, hetzij door haar tot Christus te brengen, of door ze op te bouwen en verder te leiden op den weg. Dikwijls zouden we het een of andere gedeelte van de Heilige Schrift gelezen en er niets bijzonders in gezien hebben, als niet de Heer een of ander artikel uit een geschrift had gebruikt, of de een of andere beschouwing, om de schatten, daarin gelegen, aan ons hart te ontvouwen. We zijn allen afhankelijk van elkaar. We wassen samen op door wat elk lid voortbrengt. We hebben allen de gaven noodig, die God aan het lichaam gegeven heeft voor het gemeenschappelijk welzijn en heil.
Maar - na dit alles gezegd te hebben, om misverstand te voorkomen en aan menschelijke geschriften hun ware plaats te geven, willen we toch onze stelling herhalen, dat er maar één boek is, dat Goddelijke algenoegzaamheid bezit en Goddelijk gezag heeft.
En dat is Gods Woord. De Heilige Schrift.
Wij hebben volstrekt geen leiding of uitspraak noodig buiten die, welke we in de Schrift bezitten, - dat ongeëvenaarde, kostbare boek, dat onze God tot onze leering geschreven heeft! Zonder twijfel kunnen wij slechts door den Heiligen Geest de Heilige Schrift verstaan, waardeeren of er door geleid worden. En bovendien kan God een menschelijke stem of pen gebruiken, om ons te helpen. Maar de Schrift is op zichzelve Goddelijk algenoegzaam. Zij kan een kind "wijs maken" tot behoudenis, en een man "volmaakt, tot alle goed werk ten volle toegerust."
Wat betaamt ons nu, waar God ons als Christenen, als kinderen van God en dienstknechten van Christus, zulk een gids heeft gegeven?
Geheele en onvoorwaardelijke onderwerping aan haar.
Elke beweegreden en elken bewijsgrond, die met mogelijkheid in het menschelijk hart kunnen opkomen, alle omstandigheden, waar we ons in bevinden of waarmee we in aanraking komen, moeten we aan het Woord van God toetsen. En zoodra we iets, wat ook, ontmoeten, dat dien toets niet kan doorstaan, moeten we het dadelijk en voorgoed opgeven.
En het is juist op dit punt, dat we gevoelen, dat er zulk een ernstige dwaling bestaat bij zoo velen, die belijden Christenen te zijn. In 't algemeen vinden we helaas niet, dat het geweten onder den onmiddelijken invloed en het gezag van het Woord staat. Menschelijke redeneeringen en meeningen treden op den voorgrond. Aan menschelijke overleveringen, en gewoonten van denken, en nuttigheidsgedachten wordt toegestaan een gewichtigen invloed op de ziel uit te oefenen. Ja, als het gaat om de persoonlijke behoudenis, om zegening of voordeel, wil men nog wel naar de Schrift luisteren. Maar zoodra ter sprake komt Christus' gezegende heerschappij over ons naar geest, ziel en lichaam, zoodra Gods Woord gericht wordt op onzen geheelen praktischen wandel, op onze persoonlijke gewoonten, op onze huiselijke toestanden, op onze zaken, op onze godsdienstige verhouding, op onze geestelijke positie, wordt het duidelijk, hoe het gezag der Heilige Schrift overboord wordt geworpen.
Inderdaad, de vijand schijnt even volkomen er in te slagen, hun, die belijden Christenen te zijn, van de praktische waarde, macht en autoriteit van Gods Woord te berooven, als toen dit gedurende het lange en treurige tijdperk der middeleeuwen in de lijkwade eener doode taal was gehuld, en begraven in donkere kloosters.
Het is werkelijk onrustbarend, als we den waren staat der zaken bij zoo vele Christenen gadeslaan. Hoeveel onwetendheid en onverschilligheid eenerzijds. En anderzijds, waar een oog en oor is voor sommige waarheden, welk een eigenwillig ter zijde stellen van andere.
En toch - de Schrift zegt: "Zoo iemand wil Diens wil doen, die zal van deze leer erkennen of ze uit God is."
De geneigdheid moet er zijn, om Gods wil te doen; om naar Zijn Woord te hooren en te handelen. En als iemand het Woord ter zij schuift, behoeven we ons dan te verbazen over diens onkunde in betrekking tot den heerlijken inhoud er van? Of als iemand slechts ten deele naar het Woord wil luisteren, behoeven we ons dan te verwonderen, dat langzamerhand het licht, dat in hem is, duisternis wordt?
Wij werden onlangs zeer getroffen in den omgang met sommigen, die beleden Christenen te zijn, op te merken, hoe weinig zedelijk overwicht de Schrift over hen scheen te bezitten. Bij geen hunner werd uitgegaan van de belangrijke stelling, dat de stem van den Heiligen Geest in de Schrift volkomen beslissend is, geen tegenspraak toelaat en aan alle redeneering een eind maakt. Zoodra het iets gold, waarnaar men niet hooren wilde om de een of andere reden, draaide men er om heen, maar was er geen geneigdheid om te buigen voor de Schrift. En nu ging het nog alleen over de duidelijke uitspraken in het Woord van God, dat wij bezitten; dat Woord, waaraan wij allen persoonlijk ons in alle dingen hebben te onderwerpen.
God heeft Zijn kostbaar Woord in onze handen gegeven. En Hij heeft Zijn Heiligen Geest ons geschonken, om ons bekwaam te maken, dit Woord te verstaan. Maar nu hebben wij ook de verplichting, ons in alle omstandigheden van het praktisch leven er door te laten leiden en regeeren.