Correspondentie

C. H. K. te Den Helder vraagt: Hebben de geloovigen, die in den Naam des Heeren vergaderen, te denken aan Deut. 26 : 2, 3, 5 en Lev. 23 : 29?

Deut. 26 bevat een heerlijk beeld voor allen, die de plaats der aanbidding kennen. Lev. 23 : 26-32 spreekt over den Grooten Verzoendag en als zoodanig heeft deze plaats niets te maken met de Tafel des Heeren. Toch is het waar, dat de ziel, die aan de Tafel aanzit, zichzelve heeft te beproeven en zoo noodig te oordeelen. Allen, die vergaderen aan den Disch des Heeren, vinden de aanwijzing, die rechtstreeks voor hen is, in 1 Kor. 11 : 28-32.


Dezelfde vraagt: Wat beteekent 1 Kor. 1 : 13?

Als de geloovigen te Korinthe aan de Tafel des Heeren vereenigd waren, drukten zij naar het beginsel, en wat hun plaats aangaat, de eenheid des lichaams uit. Maar praktisch, wat den toestand des harten betreft, waren ze verdeeld. Er was een groot gevaar, dat er scheuring bij hen zou komen. Want er was verwijdering in de harten tusschen de Korinthiërs onderling.


Dezelfde vraagt: Hoe kan een onontwikkeld kind van God direct na zijn bekeering weten, dat er ook thans nog één plaats der aanbidding is?

Als hij zich door Gods Geest laat onderwijzen, en biddend het Woord leest.