GOD IS LIEFDE.

O Heiland, welk een lijden
Verdroegt Gij! welk een strijd
Hebt Gij voor mij gestreden,
Toen Gij gehangen zijt
Daar aan het schrikk'lijk vloekhout,
Waar Gij gehoond, bespot,
Veracht werdt, en verlaten,
Verlaten door Uw God!

Zag dan een God van liefde
Dit vreeslijk lijden aan,
Dat daar een booze wereld
Zijn Zoon deed ondergaan?
Kon Hij Hem niet verlossen?
Was dan Gods macht te klein?
O neen; maar voor de zonde
Wou Jezus 't offer zijn!

Hierin is juist Gods liefde
Op 't hoogst geopenbaard,
Dat Hij voor 't heil der wereld
Zijn eigen Zoon niet spaart.
God deed de straf Hem dragen;
De schuld is nu betaald;
Hij, die geen zonde kende,
Is in het graf gedaald.

En zou een mensch dan vragen
Of God wel liefde is?
Zou hij opstandig klagen
In 't lijden, bij gemis
Van 't geen God niet kan geven,
Omdat Zijn wijs beleid
Voor ieder in dit leven
Het beste heeft bereid?

Mijn mond wil slechts Hem prijzen,
Zijn liefde, wondergroot!
Mijn leven moet bewijzen,
Dat ook in leed en nood
Gods liefde mij zal leiden;
En met een blik op ’t Kruis
Kan zich mijn hart verblijden:
Ik zie reeds ’t Vaderhuis!

N. C. O.

Vorig gedicht

Volgend gedicht