Het Boek der Spreuken.

 

TWEEDE GEDEELTE.

Hoofdstukken 10-24.

 

De werkzaamheden van den rechtvaardige.

Spreuken 12 : 1-3.

 

"Wie de tucht liefheeft, die heeft de wetenschap lief; maar wie de bestraffing haat, is onverschillig" (Vs. 1.)

"De goede zal een welgevallen hebben van den Heer, maar een man van schandelijke verdichtselen zal Hij verdoemen" (Vs. 2.)

"De mensch zal niet bevestigd worden door goddeloosheid, maar de wortel der rechtvaardigen zal niet bewogen worden." (Vs. 3.)

In het eerste hoofdstuk der Spreuken wordt gesproken over het kennen, het aannemen van en het luisteren naar de tucht des Heeren. Hier in het twaalfde hoofdstuk gaat het echter om het liefhebben van de tucht, van de opvoeding, die de Wijsheid ons geven wil, hetzij rechtstreeks, hetzij door tusschenkomst van de ouders. In Zijn wijsheid leert God ons het kwade haten, het goede zoeken en navolgen. Hij bespaart ons noch Zijn tucht, noch Zijn vermaning, noch Zijn bestraffing, ja, zelfs Zijn gestrengheid kan Hij ons niet onthouden, als het er op aankomt, ons te leiden in het rechte spoor. De tucht des Heeren liefhebben, wil eigenlijk zeggen: de opvoeding der Wijsheid Gods erkennen als een daad Zijner liefde. Door deze opvoeding komt men tot een kennis, die zich de gedachte Gods ten aanzien van alle dingen toeëigent. De pijnlijke zijde van de tucht des Heeren is de bestraffing, maar wie haar haat, zal tot de ware kennis nooit geraken, d.w.z. die is onvernuftig. God spreekt. En dan moeten wij met liefde luisteren.

Wie is "de goede" die een welgevallen zal hebben van den Heer? Zeker is het een zoon der Wijsheid, maar het is er een, die het goede in het hart overdenkt en beoefent; in de dingen van dit leven zal Hij naar het beginsel van de regeering Gods het welgevallen des Heeren ondervinden, want openlijk betuigt de Heer Zijn welgevallen als een antwoord op het goede, dat de mensch (natuurlijk door genade) werkt. Henoch wandelde met God: hij deed derhalve, wat naar de gedachten Gods was; en het antwoord van Gods zijde was, dat Henoch het getuigenis ontving, dat hij "Gode behaagde." (Hebr. 11 : 5.) Wie daarentegen in het geheim zoekt te benadeelen, zal onder het oordeel vallen, en wordt door God schuldig gehouden.

Goddeloosheid is nooit een basis, waarop men bouwen kan, wat blijvend is; een mensch wordt door het booze nimmer bevestigd. De rechtvaardigen zijn gefondeerd op de Waarheid Gods. Zou zulk een fondament ooit bewogen kunnen worden? Neen, de grondslag van hun geloof is onwrikbaar. Hun wortel wordt niet bewogen. Van hoe groot gewicht is daarom onze openbaring en ons gedrag!