In de nabijheid van Jericho zat de blinde Bartimeüs bedelende. Jericho was de plaats, die vanwege haar boosheid was vervloekt, en al was door de genade ook het water des doods weer gezond gemaakt, (2 Kon. 2 : 19-22.) we kunnen toch niet den naam Jericho hooren, of we denken aan de hardnekkige vijandschap van den mensch jegens God, en aan het oordeel, door Jozua over deze stad uitgesproken. (Joz. 6 : 1, 26.)
Daar, bij Jericho, zat de arme bedelaar. Hij heette Bar-Timeüs, hetgeen beteekent, dat hij een zoon was van Timeüs. En als ik zoek naar de verklaring van den naam Timeüs, vind ik, dat deze beteekenen kan: "besmet" of "bevlekt," maar ook "eerwaardig." Dit laatste klinkt heel anders dan het eerste, maar toch doet zulk een naam, die beide beteekenissen hebben kan, denken aan een gevallen grootheid.
Daar zat dan Bartimeüs. Blind en bedelende. Arm en hulpbehoevend. Bij menschen hulp en heil zoekende voor zijn levensonderhoud. Een droevig bewijs van den val van den mensch; van het bestaan der zonde.
Jericho en Bartimeüs, - het is alsof ze bij elkaar hooren.
Doch te Jericho, bij Bartimeüs, kwam Jezus, de zondelooze, de Heilige, de Zoon van God. Hij meed Jericho noch Bartimeüs. Hij kwam, door ontferming gedreven, tot hen, die onder den vloek lagen. Een ontferming, die Hem naar Jeruzalem deed gaan om daar Zijn leven te geven tot een losprijs voor velen. Hij was gekomen om te dienen. Hij kwam ook hier om te dienen. Dat zou Bartimeüs heerlijk ervaren.
Jericho beteekent: een welriekende plaats. Zij wordt ook de Palmstad genoemd. (Richt. 3 : 13.) Maar welke schoone namen zij ook dragen mocht, zij was toch geworden de stad des vloeks, de plaats van 's menschen vijandschap jegens God. En aldus een beeld van de geheele aarde. De aarde, door God eens zoo heerlijk geschapen, een welriekende plaats, een plaats van lust en rust, is geworden de plaats van 's menschen afval, het tooneel van 's menschen hardnekkige boosheid jegens zijn Schepper, de schouwplaats, waar de droevigste gevolgen der zonde worden gezien. Is niet ieder mensch een bewijs van 's menschen val? Is niet ieder mensch een blinde Bartimeüs, een zoon van zijn vader, een kind van Adam, van een gevallen grootheid? Eerbiedwaardig kwam de mensch uit Gods hand. En nu - besmet, bevlekt. De mensch draagt den stempel der ellende van een groot en machtig heer; zijn zondige toestand is altijd die van een verloren zoon. Dit maakt den jammer te grooter, de zonde te schandelijker. Het is echter een feit. Wel zijn niet allen zich bewust, dat zij zijn "ellendig en jammerlijk en arm en blind en naakt," maar dit verandert niets aan de waarheid ervan. De Zoon van God, in Wien de gansche schepping haar begin heeft gehad, die eens den mensch naar Gods gedachten "zeer goed" schiep, heeft het Zelf getuigd. Om den mensch is de aarde vervloekt, met jammer en ellende vervuld. Om zijnentwil is de schepping aan de slavernij der verderfelijkheid onderworpen. En op deze door hem diep-bedorven aarde daalde de Zoon van God neder, niet om te oordeelen, maar om te zoeken en zalig te maken, dat verloren is! Te midden van de gevolgen der zonde ging Hij al dienende den weg naar Golgotha. Daar stierf Hij voor Zijn eigen, diep-gevallen schepsel. Welk een ontferming moet Hem bewogen hebben! Welk een liefde heeft Zijn hart vervuld! En hoewel opgestaan uit de dooden, en gezeten aan Gods rechterhand, gaat Hij nog altijd voort in Zijn Evangelie om arme, blinde zondaars op deze aarde te redden.
Bartimeüs zat aan den weg bedelende. 't Was tegen Paschen, en dus druk op den weg. Maar nu hoorde hij toch bijzonder veel beweging: het geruisch van het voorbijgaan van een zeer groote schare. En toen hij vroeg, wat dit toch mocht zijn, werd hem geboodschapt: "Jezus van Nazareth gaat voorbij." - Wat? Jezus van Nazareth ging voorbij? Jezus, de Zoon Davids, van Wien hij zooveel had gehoord? Van Wien hem was verkondigd, welke groote dingen Hij deed onder het volk? - Hij werd vervuld met blijdschap en hoop. Want het woord, dat hij van Jezus had gehoord, had geloof in hem gewerkt. Is niet het geloof door het gehoor, en het gehoor door het woord Gods? Ja, hij geloofde, dat Jezus de Zone Davids was, de van God gezonden Verlosser. Hij geloofde in Jezus' macht en liefde. En dit geloof trad nu naar buiten. "Jezus, Zoon Davids! ontferm U mijner," riep hij. Maar velen van hen, die Jezus volgden, weerstonden den armen Bartimeüs. En onder hen waren er zelfs, die vooraangingen! Zij bestraften den armen blinde, die tot Jezus riep, en gaven aldus blijk, Hem niet te kennen. Doch Bartimeüs liet zich niet door hen het zwijgen opleggen. Hij riep des te meer: "Zoon Davids, ontferm U mijner!'' Zijn geloof kwam steeds helderder uit. En het geloof wordt nimmer beschaamd. ja, 't werd hier op heerlijke, wonderbare wijze beantwoord door Jezus. "En Jezus, stilstaande, beval, dat men Bartimeüs roepen zou." Jezus had ook al voortgaande den blinde kunnen genezen. Maar neen, Hij neemt de moeite om stil te staan. En daarmee stond de geheele schare stil. En daardoor werd alles stil. En daardoor werd aller aandacht gevestigd op Jezus en op den blinde. Deze twee zouden elkander ontmoeten! Welk een indrukwekkend oogenblik! Hoor, daar klinkt Jezus' stern: "Brengt den blinde tot Mij!" En daar worden er gevonden, die met groote vreugde de blijde boodschap overbrengen. Zij kennen hun Meester, zij zijn geen bloote volgelingen, maar hebben persoonlijk ervaren, wie Hij is, en weten dus ook, wie Hij voor Bartimeüs zijn wil! "Heb goeden moed, sta op, Hij roept u!" zoo zeggen zij. Zou het bestraffen der velen Bartimeüs wankelmoedig kunnen gemaakt hebben, zij spreken hem moed in. Zij weten, dat, als Jezus roept, Hij dit niet doet om te oordeelen, maar om genadig te helpen.
Hoe menigmaal hebben velen reeds van Jezus gehoord, van Zijn liefde, genade en macht, zonder tot Hem gekomen te zijn! In dezen blinden Bartimeüs mogen zij hun beeld zien. Om dan te roepen, gelijk deze eens deed.
Velen hooren telkens weer Gods Woord, lezen over het lieflijk Evangelie van Jezus' zondaarsliefde. Maar met dat al gaan zij toch zonder den Heiland hun weg. Hoe dat komt? Zij zijn zich hun diep-droevigen toestand niet bewust. Zij weten niet, dat zij zijn ellendig en jammerlijk en arm en blind en naakt. Op deze vervloekte aarde hun plaats innemende, zoeken zij de hulpbronnen bij den mensch; in zijn wil, in zijn gunst; in plaats van bij den zoekenden Heiland.
Gelukkig hij, die zichzelf heeft leeren kennen als een verloren zondaar, en dan tot Jezus roept! Al worden er ook thans, zelfs onder de vooraanstaanden in de Christenheid, gevonden, die zulk een eenvoudig roepende ziel struikelblokken voorleggen in plaats van haar te helpen, (want ach! zij kennen Hem niet!) zoo zijn er gelukkig toch óók, die zulk een ziel den weg naar Jezus willen wijzen en haar bemoedigen; die haar de boodschap van den Heiland van zondaren met vreugde verkondigen: "Jezus roept zondaars, Jezus roept ook u! Sta op, kom tot Jezus!" Zij zijn de verkondigers van de goede boodschap; zij doen den vrede hooren! Hoe liefelijk zijn hun voeten!
Bartimeüs ontving de blijde tijding, dat Jezus hem riep. Welk een geluk voor dezen armen man!
Nu deed hij drie dingen.
Allereerst wierp hij zijn kleed af. We lezen in Deut. 24 : 13 en 17, dat aan den arme het kleed, dat van hem als pand genomen was, vóór den avond moest teruggegeven worden, en dat van de weduwe het kleed als pand niet mocht genomen worden. Het kleed was het deksel voor den arme; het kleed over zijn huid, de deken om zich des nachts mee te dekken. (Ex. 22 : 26, 27.) Welk een onmisbaar voorwerp dus! En dát kleed wierp Bartimeüs af! Dit meest onmisbare kleedingstuk, zijn geheele rijkdom, kon hem namelijk hinderen in het snellen tot Jezus, en dat mocht tot géén prijs!
En dan: hij stond op. Hij bleef niet zitten waar hij was, wachtende tot Jezus tot hèm kwam! Neen, de blinde Bartimeüs stond op, zonder kleed, openbaar in al zijn armoede voor aller oog.
En wat was het derde, dat hij deed? Hij ging tot Jezus. Ziet hem gaan! Hij heeft leiding noodig. Maar de verkondigers van goede boodschap willen hem helpen; hem, als eens een Andreas deed, tot Jezus leiden. En zoo werd dan Bartimeüs tot Jezus gebracht. (Lukas 18: 40.) "Ellendig en jammerlijk en blind en arm en naakt" stond hij daar bij den Heiland.
Jezus en Bartimeüs!
Bartimeüs, jarenlang een bedelaar voor het aangezicht der menschen. Nu een bedelaar voor God; staande voor Jezus, God geopenbaard in het vleesch! Welk een schouwspel! Alles is stil. Zwijgend ziet de schare toe. Dan verbreekt Jezus de stilte. "Wat wilt gij, dat Ik u doe?" Dat is het antwoord op het geloof van den blinde. En zoo eenvoudig roept Bartimeüs het uit: "Rabbouni! dat ik ziende mag worden!" Hoe duidelijk! Geen gebed met een omhaal van woorden! Geen lang uitweiden over zijn toestand! Neen, kort en klaar. De uiting van de behoefte van zijn hart. Zóó bad de tollenaar: "O God! wees mij, zondaar, genadig!" Zóó bad de moordenaar aan het kruis: "Heer! gedenk mijner, als Gij in Uw koninkrijk zult komen!" De Heer vraagt geen lange gebeden. Ook wordt niemand om zijn bidden behouden. Maar Hij antwoordt op den noodkreet der ziel, die in benauwdheid tot Hem roept.
"Word ziende!" zegt Jezus nu tot Bartimeüs, uw geloof heeft u gezond gemaakt!" Volgens Markus heeft de Heiland óók gezegd: "Ga heen, uw geloof heeft u behouden!" Hij ontving gezondheid naar lichaam en ziel. "Ga heen!" zeide de Heiland. Hij hielp hem, zonder eenige voorwaarde te stellen. Bartimeüs werd ziende en in de vrijheid gesteld. Hoe hij nu die vrijheid gebruiken zal? Waar hij zal heengaan en tot wien? De Heer, met ontferming bewogen, had zijn oogen aangeraakt. Nu waren zij opengegaan. Ziende was hij geworden. Nu kon hij de menschen aanschouwen, het schoon dezer aarde, het heerlijk zonlicht. Maar vóór hem stond Jezus. Van Zijn gelaat straalde teedere liefde. "Heengaan, Heer? Waarheen? Neen, ik wil niet heengaan. Bij U wil ik blijven, U wil ik volgen!"
U behoort mijn leven, Heer!
U te dienen is mijn eer;
U te volgen, waar Gij zijt,
Mijner ziele zaligheid!
Dát is ook het antwoord geweest van Bartimeüs. We lezen van hem: "Hij volgde Jezus op den weg." Zijn geopende oogen gebruikte Hij om Jezus te volgen!
Er zijn er nog zoo velen, die, als de blinde Bartimeüs, overtuigd van den hopeloozen toestand hunner ziel, vergeving van zonden en verlossing noodig hebben, en die er ook om roepen. Laat ons dezulken overtuigen, dat Jezus naderde vóórdat zij riepen, en dat Hij stilstond om hun geloof te beantwoorden. Laat ons hen bij de hand nemen om ze tot Jezus te leiden met de woorden: "Hij heeft gezegd, dat men u tot Hem zou roepen; 't Is Zijn eigen boodschap; een boodschap van zaligheid. Werp toch weg, wat u zou kunnen hinderen om te gaan tot Jezus. Alles, waarmede ge u misschien tot nu toe voor God nog hebt willen dekken, alles wat tot op heden door u nog als onmisbaar is geacht, moet weg, als het u zou kunnen hinderen om tot Jezus te gaan. Vertrouw u aan Hem toe, eenvoudig, kinderlijk!"
Velen zitten aan den weg, sommigen wel met een afgeworpen kleed, maar toch zijn zij blijven zitten, en doen maar niets dan roepen en bidden. Maar daar moet een opstaan zijn, een komen tot Jezus. "Ik zal opstaan," zei de verloren zoon, "en tot mijn vader gaan." En dit heeft hij niet alleen gezegd, maar ook gedaan. Gehuld in lompen, als een arme bedelaar, schuldig en verloren, stond hij op en ging. Laat het ons allen aanzeggen, dat zij moeten opstaan en gaan, en dat zij dán heerlijk worden geholpen. Vertrouwen en gelooven. En die in Hem gelooft, ontvangt vergeving, vrede, behoudenis. Jezus maakt vrij. Eeuwig vrij!
Maar hoe heerlijk is het dan, deze vrijheid te gebruiken om Jezus te volgen. Te volgen op den weg. Openbaar voor allen. God verheerlijkende. Dus volgen èn dienen. En al zou dan op dien weg een kruis komen, geen nood! Te lijden met Jezus geeft vreugde aan het hart. Het beteekent straks met Hem te worden verheerlijkt.
't Is ons een voorrecht hier beneden
Oók buiten 't leger uit te gaan,
En U te volgen op Uw schreden,
In smaadheid U gelijk te staan.
Zoo dienen we onzen God met lust,
Tot Gij ons voert in de eeuwge rust.
Bartimeüs ontving als eerste boodschap: "Jezus van Nazareth gaat voorbij." Hij hoorde aan 't geruisch der schare, dat er iets belangrijks plaats vond. Maar iets belangrijkers dan dit had er niet kunnen geschieden. Van welk een gewicht was deze boodschap voor den blinde! Jezus was dicht bij hem, Jezus ging voorbij. En van hoeveel heil en vreugde is dit feit voor hem geworden. Hij liet de heerlijke kans, hem door God gegeven, niet voorbijgaan, maar greep ze aan met een hoopvol hart. Jezus van Nazareth ging voorbij, en Bartimeüs riep, en hij riep niet tevergeefs. Maar - had hij ook dezen kans niet aangegrepen, nooit had hij weer een kans gehad! Want nimmer is Jezus weer dien weg gegaan. Het was Zijn laatste reis naar Jeruzalem. Voor altijd ware het voor hem dus te laat geweest!
Het leven is ernstig. De tijd gaat snel voorbij en keert nimmer weer. En God laat in dien tijd Jezus, den Heiland van zondaren, verkondigen. Laat ons dan den menschen toevoegen: "Grijpt toch de kansen, door God u gegeven!" Laat ons hun toezingen:
"’t Kan morgen te laat zijn,
't Is heden nog tijd!
O, komt toch tot Jezus,
Dan zijt gij bereid!"
"Jezus van Nazareth gaat voorbij!" De tijd der genade gaat voorbij! En dit houdt tevens de waarheid in, dat de dag van het gericht nabij is.
Het machtig wereldgebeuren van onzen tijd, het geruisch van de geschiedenis onzer dagen, roept ons toe, dat de genadetijd spoedig voorbij zal zijn gegaan, dat de Heer des huizes zal opstaan om de deur der genade te sluiten. En voor hen, die dan buiten staan, is het te laat. Hun roepen zal hun dan niet meer baten. Al ging men ook eens vooraan in de rijen der Christenen, al at en dronk men ook in de tegenwoordigheid van Jezus, als men niet waarlijk tot Jezus is gegaan, kan alles niet helpen. Dan volgt een eeuwigheid van smart en rouw. Laat ons daarom den zielen toeroepen, toch te luisteren naar de stem van Jezus. En er bijvoegen, met ernst en liefde:
"Maar zoo gij naar Zijn stem niet hoort,
Zijn zondaarsliefde u niet bekoort,
Dan klinkt Zijn streng verwijt in 't end:
"Gaat weg, Ik heb u nooit gekend!"
"Te laat!" roept gij, "te laat voor mij,
Jezus van Nazareth is voorbij!"