"WEID MIJNE LAMMEREN!"

 

De tijd, waarin wij leven, wordt in de Schrift "zwaar" genoemd. (2 Tim. 3.) De goddeloosheid en de ongerechtigheid hebben zulk een hoogte bereikt, dat zij, die oogen hebben om te zien, tot de overtuiging moeten komen, dat het einde van den tijd der genade spoedig zal zijn aangebroken. Niet alleen op maatschappelijk en zedelijk, maar ook op geestelijk gebied, is het een tijd van steeds toenemende, hopelooze verwarring, en van verschrikkelijken achteruitgang. Booze en verderfelijke leeringen worden alom verkondigd, en vinden gretig gehoor.

Deze verschijnselen moeten de geloovigen wel bedroeven, en hen met heiligen ernst vervuld doen zijn, om aan hun hemelsche roeping meer gehoor te geven; en de woorden van den Heer Jezus in Matth. 5 : 13 en 14: "Gij zijt het zout der aarde … gij zijt het licht der wereld," in hun omgeving meer te verwezenlijken.

Als wij bedenken, wat in onzen tijd gevonden wordt, moeten wij ons wel verwonderen, dat God in Zijn genade, trots al die droevige toestanden om ons heen, toch zulke groote dingen doet. Aan duizenden kan de blijde boodschap ongehinderd verkondigd worden, en overal vindt men een ernstig vragen naar waarheid en een groote behoefte aan zekerheid in dezen ongewissen tijd. Door bittere teleurstellingen van allerlei aard brengt de Heer menig hart tot nadenken, zoodat een sterk verlangen ontstaat naar betere en blijvende goederen. Ook heeft de Heer vele toegewijde evangelisten verwekt, die het dierbaar Evangelie heinde en ver prediken. En telkens weder mogen wij vernemen, hoe Gods barmhartigheid verheerlijkt wordt, zoowel door enkelen, als door velen, die "vrede met God" hebben ontvangen.

Maar als vanzelf komt dan de vraag voor onze ernstige aandacht: "Wat gebeurt er met die pasbekeerden? Hoe worden deze jonge zielen opgekweekt?" Menigeen, wien het welzijn van de kudde van Christus ter harte gaat, vraagt zich af: "Wat wordt er gedaan, om den wasdom van de jonge plantjes te bevorderen? Worden ze, zooals eens een Apollos het deed, (1 Kor. 3 : 6.) nat gemaakt?"

Wanneer een evangelist zijn arbeid in de een of andere plaats ten einde heeft gebracht, trekt hij weer verder, om ook aan andere steden of dorpen de groote daden Gods te verkondigen. Wel is waar kan hij dan den pasbekeerden nog het een of andere nuttige, leerrijke woord op den weg medegeven, maar, getrouw aan zijn opdracht, die hij van den Heer ontvangen heeft, gaat hij weer verder.

Dan is het echter de roeping van de geloovigen, die in die plaats wonen, waar de Heer de blijde boodschap heeft willen zegenen, zulke "lammeren," zooals de Heer ze noemt, in liefde na te gaan, en ze te leiden naar grazige weiden.

En tegenover alle jonge zielen, die tot God bekeerd zijn, ook in de gezinnen, waar reeds lang de waarheid werd aangenomen, is dit zoo noodig.

Toen Lazarus uit de dooden was opgewekt, kwam hij uit het graf te voorschijn, "gebonden aan handen en voeten met grafdoeken." En de Heer gaf den Zijnen de heerlijke opdracht: "Ontbindt hem, en laat hem heengaan."

Toen de Heer Jezus het dochtertje van Jaïrus had opgewekt, beval hij Zijn discipelen, "haar te eten te geven."

De Heer alleen kan leven geven; maar de opbouwing van Zijn verlosten, en de zorg, die aan hen besteed moet worden, vertrouwt hij aan dezulken toe, die reeds langer het pad des geloofs bewandelen, en die geleerd hebben, dit met vasten tred te gaan tot Zijn eer.

Hoe liefelijk zijn ten opzichte van deze zorg de woorden, die de Heer eens richtte tot Petrus: "Weid Mijne lammeren!"

Onder de pasbekeerden bevinden zich dikwijls kinderen van geloovige ouders. De Heer hoort het gebed der ouders. Hoe vele lammeren ontmoet men in de huizen der geloovigen. Zelfs zeer jonge kinderen belijden behouden te zijn en verblijden zich in hun Heiland.

Maar worden nu deze jonge schaapjes in de zoo noodige weide gevoerd? Houden de ouders zich met hen bezig? Gaan zij er wel naar uit, de heerlijke gift, die de Heer hun schonk, met dankbare harten te waardeeren, door te toonen, dat zij tegenover die kleinen, die bekeerd zijn, hun bijzondere verantwoordelijkheid gevoelen? Natuurlijk moet ook de gemeente op hen letten; hebben de broeders, die een bijzondere gave hebben, en oudere broeders, die bezoeken maken, op dezulken in liefde acht te geven. Maar in de allereerste plaats hebben toch de ouders, op hun wijze, een dure roeping tegenover dezulken te vervullen.

Bij het maken van bezoeken ben ik meer dan eens in huisgezinnen gekomen, waar de ouders weinig arbeid hadden besteed aan hun kinderen, die bekeerd waren geworden; als gevolg daarvan waren dan ook die teedere planten zeer slecht geestelijk gegroeid.

Is het onder zulke omstandigheden wel wonder, wanneer menig kind zoo langzamerhand het kostbaar bewustzijn van 's Heilands liefde weder verliest, of zelfs aan zijn bekeering begint te twijfelen? Menige moeder - en juist de moeders zijn toch hoofdzakelijk voor de geestelijke verzorging der kinderen van hun gezin aangewezen - is van den vroegen morgen tot den laten avond druk in de weer. Iedere minuut moet besteed worden, om, naast de zorgen voor eten en drinken, ook de kousen, de hemdjes, de broekjes heel te houden, om te verstellen, te stoppen, te breien en te naaien. Alles ligt op de zorgzame moeder te wachten. En dat deze dienst noodig is, en een zegen voor het huisgezin, wie zou het durven ontkennen? Maar toch is het niet goed, als de moeder door haar vele werk verhinderd wordt, haar kleine kudde van den Heer Jezus te vertellen; als zij geen half uurtje of kwartiertje per dag over heeft, om zich met de kleinen bezig te houden, om ze te spreken over datgene, wat hun jonge zielen kan voeden en versterken.

Wat hooren de kinderen in het algemeen toch gaarne van den Heiland vertellen! En wat kunnen ze hartelijk meezingen, als er een lied gezongen wordt over de liefde en trouw van den grooten Kindervriend!

Daarom, lieve, ijverige moeder, bedenk: gescheurde kleertjes kunnen, als de omstandigheden het toelaten, best voor eenige uren of dagen terzijde worden gelegd, zonder dat daaruit nadeel voortvloeit; maar hoe dikwijls heeft reeds het niet spreken van een liefdevol woord, of het nalaten van een vermaning op het juiste oogenblik, onberekenbare schade toegebracht! In de meeste gevallen kan het verzuim niet meer hersteld worden! De liefderijke onderwijzing, op het rechte tijdstip, zou uw kind een onschatbaren zegen hebben aangebracht … Maar … ge hadt geen tijd!

Men kan in onze dagen ook vaak opmerken, dat geloovige ouders een buitengewone waarde hechten aan een grondige, wetenschappelijke ontwikkeling hunner kinderen. Men zegt: "Die jongen (of dat meisje) is zoo begaafd, en de middelen voor zijn ontwikkeling zijn voorhanden; waarom zullen wij dan ons kind niet goed laten leeren, en daardoor een goede positie in de maatschappij laten verwerven?" Dat schijnt zóó verstandig te zijn, dat men er nauwelijks iets tegen in kan brengen. En toch: geloovige ouders behooren in de allereerste plaats, en vóór al het andere, aan de Christelijke opvoeding hunner kinderen te denken, en hun geestelijk welzijn in het oog te houden. Zijn wij niet de wereld uitgegaan? Hebben wij niet erkend, dat al het tijdelijke en zichtbare ijdelheid is? Zullen wij dan onze dierbare, ons door den Heer geschonken kinderen weer nader tot die wereld brengen, en hen in gevaren inleiden, die wij zelf niet gaarne tegemoet zouden treden? Men zal mij misschien antwoorden, dat dit toch niet altijd aan zulk een wetenschappelijke ontwikkeling verbonden behoeft te zijn. Toegestemd! Vooral niet, als men gebruik maakt van onderwijs op Christelijken grondslag. Maar is het niet in ieder geval waar, dat, hoe verder men op het terrein der studie doordringt, hoe meer de gevaren toenemen?

Daarom, ouders! weest voorzichtig, en verliest bij uw besluiten niet datgene uit het oog, wat den Heer welbehaaglijk is, en tot eeuwigen zegen van uw kinderen kan strekken. Hij Zelf schenke u opmerkzame harten!

Bij de bezoeken in de huizen van geloovigen bemerkt men niet zelden, dat de ouders er zich nauwelijks van bewust zijn, hoeveel hun kinderen reeds door de slagen geleden hebben, die hun op den weg naar de "ontwikkeling" werden toegebracht! Menige jongen en menig meisje is reeds verder weg dan men zou durven denken. Maar daar de ouders geen tijd hadden, of er niet aan dachten, met hun kinderen over de "waarheid" te spreken en "zorg te dragen voor hun zielen," (Ps. 142 : 4.) hebben dezen, aan zichzelf overgelaten, schipbreuk geleden aangaande het geloof, en de leugen in hun harten opgenomen. De ouders klagen dan: onze jongen stelt in 't geheel geen belang meer in het Woord van God, naar de vergadering wil hij niet meer, en al ons spreken met hem geeft ons niets. Maar zij denken er niet aan, zichzelf ernstig te onderzoeken en tot zichzelf in te keeren, en zich af te vragen, waar de oorzaak ligt van dezen toestand.

Het is zoo waar, wat Spitta in zijn bekend lied zegt:

O, zalig huis! waar Gij zijt opgenomen,
Waar U, o Heer! een woning is bereid;
Waar, onder alle gasten, die er komen,
Gij de gewenschte, Gij de liefste zijt;
Waar jong en oud U in het harte dragen,
En aller oogen vroolijk op U zien;
Waar allen slechts naar Uw geboden vragen,
In elken nood vertrouwend tot U vliên.

O, zalig huis! waar men de lieve kindren
Aan U, o Heiland! opdraagt in 't gebed:
Gij, die de kleinen nimmer zult verhindren
Maar op der oudren biddend smeeken let.
Waar zij aan Uwe voeten zich verzaamlen,
En gaarne luistren naar Uw zoete reên;
Waar zij reeds vroeg Uw lof met vreugde staamlen,
U gansch vrijwillig volgen op Uw schreên.

Zulk een huis was het ouderlijk huis van Timotheüs. Welk een schoon getuigenis kon de apostel Paulus geven van zijn grootmoeder Loïs en zijn moeder Eunice! (2 Tim. 1 : 4.) Gaarne zou ik oog- en oorgetuige geweest zijn, toen deze beide heilige vrouwen in haar "ongeveinsd geloof" zich onderhielden met den opmerkzaam luisterenden knaap, en zorgvuldig het goede zaad des Woords in zijn jonge hart uitstrooiden. Hoe zullen haar eigen harten door deze gesprekken met vrede en vreugde vervuld zijn geworden! En welke heerlijke gevolgen hebben haar onderwijzingen gehad!

O, geliefde, geloovige vaders, en moeders vooral, gij hebt het in uw hand, onder de leiding en genadige hulp van God, uit uw geloovige kinderen nuttige Christenen te maken. En ook uw namen zullen daardoor onvergankelijk worden.

Gods Woord geeft ons niet bij toeval de namen van moeders, van die mannen, (koningen van Israël, profeten, enz.,) die door bijzondere trouw of ook door ontrouw, op den voorgrond zijn getreden. De invloed van de moeder heeft altijd een machtige uitwerking gehad, hetzij ten goede of ten kwade.

Daarom, gij moeders, wanneer God u kinderen heeft toevertrouwd, die door Zijn genade op jeugdigen leeftijd zijn behouden geworden, luistert naar het woord, dat Hij ook u toeroept: "Weidt Mijne lammeren!" De tijd, dien ge hieraan besteed, draagt gouden, onvergankelijke vrucht!

De uitdrukking, die wij in onzen tijd zoo dikwijls hooren bezigen: "In de jeugd ligt de toekomst," bevat waarheid, óók in verband met hetgeen ons nu voor de aandacht gesteld wordt. De Heer schenke daarom aan alle ouders onder ons genade, om met heiligen ernst en onder veel gebed de opvoeding hunner kinderen ter harte te nemen.

In wèlk verband het ook nog méér rechtstreeks van toepassing moge zijn, hier is het woord niet het minst op zijn plaats: "Er is loon voor uwen arbeid!''

Dat juist op dit gebied veel nalatigheid is gevonden en wij allen veel hebben verzuimd, moet ons niet moedeloos maken. Er staat geschreven: "En indien aan iemand uwer wijsheid ontbreekt, hij begeere haar van God, die aan allen mildelijk geeft en niet verwijt." (Jak. 1 : 5.) Het is toch een droevig verschijnsel van de laatste jaren, dat vele zonen en dochteren, die eens met gelukkige harten den goeden weg bewandelden, afgeweken zijn, en soms in de wereldsche dingen opgaan. Het komt ons niet toe, te beoordeelen in hoever de ouders in elk bijzonder geval schuld daaraan hebben, maar wel moeten wij allen ons ernstig afvragen: "Hebben wij soms iets verzuimd? En wat ?" Vóór alles echter moet diepe droefheid in de harten der ouders gevonden worden, en wel daarover, dat de aan hun zorgen toevertrouwde lammeren zoo ver konden afdwalen. De Heer heeft een luisterend oor voor een oprechte belijdenis en zelfveroordeeling. En voor Hem staan wegen en middelen ten dienste, wanneer wij geen uitweg meer zien en geen hoop meer hebben.

Voor ik eindig, wil ik nog een kort woord richten tot allen, die zich gegeven hebben aan den Zondagsschoolarbeid. Men kan wel aannemen, dat op elke plaatselijke Zondagsschool kinderen gaan, die belijden het eigendom des Heeren Jezus te zijn. Welnu, hebben de onderwijzers en onderwijzeressen niet een bijzondere, heerlijke opdracht, deze jonge lammeren van den Goeden Herder te weiden? D.w.z., zoo nu en dan eens een woord rechtstreeks tot hen te spreken, en hen aan te moedigen, zich nu ook overeenkomstig hun belijdenis te gedragen in school en huis, het gebed niet na te laten, den Bijbel te lezen; hen ook, als het noodig blijkt, in liefde te vermanen? Doet de gelegenheid zich voor, eens met dezen of genen hunner persoonlijk te spreken, dan kan dit óók zeer gewenscht en zeer nuttig zijn. Men doet dan soms heerlijke ervaringen op. Menig woord, op die wijze gesproken, wordt in de harten bewaard, en geeft een blijvenden zegen.

Daarom ook u, geliefde kindervrienden, geldt de vriendelijke uitnoodiging des Heeren Jezus:

"Weidt Mijne lammeren!"