Hoe zalig, Heer, is de ure van gebed,
Wanneer de Uwen samenkomen,
En weten, dat Gij op hun smeeken let,
Dat iedre bede door U wordt vernomen,
O Vader, die de nooden kent,
Nog eer Uw kind zich tot U wendt.
Daar zijt Gij Zelf in 't midden met Uw Geest.
Uw zegen stroomt er overvloedig,
Wanneer wij ongedwongen, onbevreesd,
Te zamen danken, bidden, en vrijmoedig
Als kinderen vóór hun Vader staan,
Die nooit hen ledig heen laat gaan.
Gebruiken wij genoeg dien grooten schat,
Dit voorrecht, in 't gebed gegeven?
Genieten wij den zegen, die 't bevat,
Met wat ons drukt of blijde stemt in 't leven,
Te knielen voor Gods heilgen troon,
Waar God ons aanziet in Zijn Zoon?
Vorig gedicht |