Tòch liefgehad!

Ja, Heiland! 'k heb, als Petrus, U
Verloochend menig keer,
En voor een dwaas en boos geslacht
U niet beleden, Heer!
Ik vluchtte vaak lafhartig heen
En liet U gansch alleen!

Wel had ik met Uw liefdedienst
Mijn lust en wil vereend,
Maar dikwijls moest een euveldaad
Weer bitterlijk beweend!
En 'k lag gebogen voor Uw troon,
Als Simon Jona's zoon.

'k Beleed wel met een vroom gemoed,
Dat Gij de Christus zijt,
Maar tot zoo zwaar een lijdensgang
Had ik mij niet gewijd,
En 'k riep vol schaamte, keer op keer:
Ga uit van mij, o Heer!

Mijn Heiland, 'k ben Uw gunst onwaard,
Toch kleeft mijn hart U aan,
En blikkend in Uw liefdeoog
Wil ik slechts verder gaan.
ja, schoon 'k U al te vaak vergat,
'k Heb tòch U liefgehad.

Vorig gedicht

Volgend gedicht